Geschiedenis van de Schatkist van Arteus
De Schatkamer van Atreus is vermoedelijk gebouwd rond 1250 BCE, tijdens het hoogtepunt van de Myceense beschaving. In die tijd waren tholosgraven voorbehouden aan de elite, meestal machtige heersers of leden van de koninklijke familie. Hoewel we niet weten wie hier precies begraven is, suggereren de grootte en het vakmanschap dat het iemand van aanzienlijke status was. Het bouwwerk bleef eeuwenlang verborgen en ging op in de heuvel als een natuurlijke heuvel. Het werd herontdekt in de 19e eeuw en trok meteen de aandacht voor het behoud ervan.
Wat we tot nu toe weten
Ondanks de populaire naam is er geen hard bewijs dat de tombe toebehoorde aan Atreus, de mythische koning van Mycene en vader van Agamemnon. Het verband komt waarschijnlijk voort uit 19e-eeuwse pogingen om Homerische legenden te koppelen aan fysieke locaties. Er zijn geen artefacten of menselijke resten binnen gevonden, dus de feitelijke bewoner blijft onbekend. Wat we wel weten is dat dit graf een voorbeeld is van koninklijke begraafpraktijken in de late bronstijd.
Architectuur en ontwerp: Waar je op moet letten
Je loopt door een smalle, met stenen beklede gang (bekend als een dromos) die naar een enorme, ronde grafkamer leidt. De ingang alleen al is bijna 5 meter hoog, geflankeerd door fijn geslepen ashlar metselwerk en ooit versierd met halfedelstenen of metalen armaturen, nu al lang verdwenen.
Binnenin rijst de tholoskamer op in een torenhoge koepel met kraagstenen, bijna 14 meter hoog en gebouwd zonder mortel. De Myceners bereikten dit met behulp van een reeks overlappende steenlagen, waardoor een perfect stabiele structuur ontstond die aardbevingen en de tijd zelf heeft overleefd. Een kleinere zijkamer, uitgehouwen in de rots, bevatte mogelijk grafgiften of offergaven.